2023

Mismatch


Over haar benen lag een geruite deken, in haar schoot een koperen kandelaar. Het driearmige object blonk in het lantaarnlicht. Eddie drukte zijn rug tegen de brugleuning zodat het vrouwtje in de rolstoel kon passeren. Onmiddellijk kwam het in hem op om de kandelaar van haar over te nemen. Ze had hem vast gevonden. Bij het barbecueveld bleef altijd van alles liggen. Hij kon er Machteld blij mee maken. Tot hij zich herpakte. Wat zou ze wel niet denken - van hem? Impulsieve neigingen moesten keurig worden onderdrukt.
Hij deed de bovenste knoop van zijn spijkerjack dicht, trok de kraag stevig in zijn nek, en daalde af het donkere park in. Hij en Machteld. Steeds vaker betrapte hij zichzelf op die gedachte. Waarom ook niet? Sinds hij gestopt was met de medicatie ging het veel beter met hem. Hij voelde zich bijna weer de oude. Misschien zelfs een geoptimaliseerde variant van oude Eddie. In ieder geval voelde hij zich lichter, zuiverder en ongeremder.
Hij spotte haar aan de andere kant van het grote veld. Ze zat op een stenen paddenstoel, telefoon in hand. Het schermpje lichtte haar blonde krullen op. Om haar te verrassen liep hij het laatste stuk kalm, haast geruisloos op haar af, en doemde daardoor nogal plotseling op.
'Nooit geleerd dat je geen mensen moet besluipen?’
Ze schudde het hoofd. Haar toon geïrriteerd en autoritair tegelijk.
'Sorry,' zei hij. 'Was niet de bedoeling.'
Hij ging op een van de andere paddenstoelen zitten wachten tot ze klaar was.
'Geregeld,' zei Machteld tenslotte. 'Ik ga terug.'
Ze stopte de telefoon weg. Vooral dat laatste woord had ze betekenisvol uitgesproken: te-rug. Eddie betrok het vooral op zichzelf. Daar had hij een handje van.
'Ik ben er net. Omdat ik je liet schrikken?'
'Je begrijpt het verkeerd.'
Aarzelend haalde ze de telefoon weer tevoorschijn.
'Kijk,' zei ze, 'dit is m'n nieuwe plek.'
Ze liet hem een foto van een winkelstraat zien. Amsterdam was het niet. Kapellestraat stond boven de advertentie.
'Snap het inderdaad niet,' zei hij. 'Stop je met acteren? Om in een schoenenwinkel te werken?'
'Het appartement erboven. Ik verhuis terug naar Oostende. Dat had ik toch verteld? Heb ze gemaild dat ik akkoord ga met de voorwaarden. Twee november kan ik erin.'
'Oké,' zei hij, terwijl hij er nog steeds weinig van begreep. Hij hoorde dit volgens hem voor het eerst. Eddie keek nog eens naar de foto. Machteld vroeg of hij de rest van de woning ook wilde zien. Het scherm werd langzaam zwart.
'Misschien straks.'
Een half uur hebben ze zo gezeten. Machteld sprak, Eddie luisterde. In het begin luisterde hij zelfs aandachtig. Niet omdat hij nieuwsgierig was naar haar redenen, hij wilde weten hoe het verder moest, met hen. Hij hoorde haar zeggen dat ze het lange wachten zat was. Dat ze achttien maanden niet meer voor publiek had gespeeld, laat staan voor een volle zaal. Het einde van de pandemie nog steeds niet in zicht. Ze had zich toch niet voor niets laten vaccineren? Vragend keek ze hem aan. Hij vermoedde dat het retorisch bedoeld was en knikte instemmend. Langzaam drong het tot hem door dat hij in het hele stuk niet ging voorkomen. Zo hard hij kon, drukte hij zijn nagels in zijn knie.
'Denk dat ik naar huis ga,' zei ze tenslotte.
Zenuwachtig wreef hij over zijn schenen. Hij voelde zich onzichtbaar.
'Oostende is nou ook weer niet zo ver weg,' overpeinsde hij hardop.
'Kom me gerust opzoeken,' zei ze, '..als je toevallig in de buurt bent.'
Net op tijd had ze zich gerealiseerd dat ze hem geen valse hoop moest geven. Ze vond hem niet onaardig, en op zijn Tinder-profiel had hij er behoorlijk knap uitgezien. Maar hij had vreemde trekken. Bijvoorbeeld, in zijn slaapkamer hing Jungle-Book-behang. Een overblijfsel van de vorige bewoners had hij daarover verklaard. En dan de verheerlijking van zijn moeder. Wanneer hij over haar sprak, wat hij veel deed en lang volhield, was het alsof hij een ander mens werd. Hij kreeg dan iets weeks over zich. Iets slaps en kinderlijks waar ze met geen mogelijkheid aan wilde wennen. Wat haar betreft was het klaar. Daarom had ze nog eens af willen spreken - om dat duidelijk te maken. Eigenlijk had ze het eerder moeten doen. Sterker nog, als Eddie vond dat ze hem aan het lijntje had gehouden, kon ze hem geen ongelijk geven. Aan de andere kant, sociale contacten lagen tijdens de lockdowns nou niet echt voor het oprapen.
Bij het afscheid deed ze voor de zekerheid afstandelijk. Hij vroeg of ze elkaar nog zouden zien. Machteld zei dat ze duizend-en-een dingen moest regelen.
'Er komt gewoon zoveel bij kijken, bij zo'n verhuizing. Maar ga m'n best doen,' beloofde ze vaag.
Ze liep weg in de richting van het rietpaadje. Gespannen staarde Eddie haar na, tot ze bijna was opgenomen door de duisternis. Alsof hij geen keuze had, zette hij op het laatste moment de achtervolging in.
Het was een paar avonden later, om acht over negen, dat Eddie uit het raam keek en zwaailichten zag. Schuin onder hem, aan de rand van de sloot, stonden vier agenten. Een agente met een klein, blond staartje liet haar zoeklicht over het water glijden. Eddie pakte een keukenkrukje en ging bij het raam zitten. Binnen een tiental minuten reden er nog twee hulpdiensten de straat in. Er verscheen een ambulance, die weer snel vertrok, en er parkeerde een kleine brandweerauto achter de politiewagen. De twee inzittenden stapten uit, pleegden kort overleg met de aanwezige agenten, en zetten een witte tent op. Eddie opende het raam. Omringende bewoners leken al even aandachtig toe te kijken. Zijn buurman riep dat hij wel vaker een lijk had gezien.
'Kan het niet wat minder geheimzinnig? De kinderen liggen al op bed,' grapte de man.
Even later stopten nog twee politieauto's. Maar liefst zeven extra agenten stapten uit. Onmiddellijk klonk er weer commentaar uit het raam van zijn buurman.
'Gods kolere, wat zijn jullie van plan?'
Al snel werd duidelijk dat het om aspirant agenten ging. Een kleine, gedrongen man leidde de groep. Hij was de enige in burgerkleding. In zijn hand had hij een laserpen vast waarmee hij her en der zaken aanstipte. Eddie besloot de kruk in te ruilen voor een gemakkelijke stoel. Toen hij weer op zijn post zat, zag hij de gedrongen man een gele, plastic tas in het midden van de sloot aanwijzen. Vervolgens gebruikte de man de pen om een lijn naar de kade te trekken. Hij leek een vraag te stellen aan de groep. De jongens en meisjes ontweken zijn blik. Alsof zich een collectief ongemak van hen meester had gemaakt. Stuk voor stuk keken ze naar het modderige stukje grond onder hun voeten. De man gebaarde de groep dichter bij de tent te gaan staan. Een voor een deden ze een stap naar voren. Slechts een jongen deed er twee. Van waar hij nu stond, had hij vrij zicht op het voor het publiek afgeschermde deel. De docent richtte zich vervolgens alleen tot hem en gebaarde de jongen in de tent te gaan staan. Op dat moment kwam de agente met het staartje naar buiten. Ze droeg een witte overal. Ze pakte de arm van de jongen vast en begon allerlei zaken aan te wijzen. De jongen volgde haar uitgestoken vinger al snel niet meer, maar bleef gefixeerd naar één punt kijken. De agente fluisterde iets in zijn oor. Plotseling wendde hij zich af, opende zijn mond, en ontdeed zich met een diepe buiging van wat vermoedelijk zijn avondeten was geweest.
Eddie schrok wakker van de bel. Na uren toekijken was hij in slaap gevallen op de bank. Het licht boven de eettafel brandde nog. Buiten was het aardedonker. Hij dacht aan Machteld. De afgelopen dagen was het steeds zo gegaan. Bij ieder ontwaken gingen zijn gedachten naar haar. Hij had haar niet meer gezien. Ze had geen bericht gestuurd. Stond ze nu voor zijn deur?
Hij opende het raam. Op de stoep stonden twee jonge aspirant agenten. Eddie deinsde terug. In zijn keel voelde hij een droogte. Zijn mond te spakerig om wie dan ook te woord te staan. Met het raam op een kier ging hij zitten luisteren. Hij hoorde de deur naar een trappenhuis opengaan. De luide stem van zijn buurman galmde de straat in.
'Krijg nou tieten! Komen jullie me halen? Ik? De onschuld zelve?'
Zijn lollige toon irriteerde Eddie. Had hier geen tragedie plaatsgevonden?
'Rare snuiters genoeg in het park,' hoorde hij zijn buurman zeggen. 'Maar ik snap het: als me iets te binnen schiet, laat ik van me horen.'
'Dat stellen we erg op prijs. Prettige avond,' klonk het bij monde van een jonge vrouw.
'Ik kruip m'n nest weer in,' zei de buurman. 'Succes met je opleiding.'
De deur werd dicht gesmeten. De straat werd weer stil.
Het feit dat ze beginnende agenten langs de deur stuurden, stelde Eddie op een vreemdsoortige manier gerust. Hij besloot ze te woord te staan en ging naar beneden. De twee agenten stonden inmiddels drie huizen verderop.
'Hallo?'
Het stel leek opgelucht dat er weer iemand naar buiten was gekomen. Op een drafje kwamen ze naar hem toe – notitieboekjes in de aanslag.
'Goedenavond. U woont daar?'
De jonge vrouw wees naar het appartement op de derde etage.
'Misschien,' antwoordde Eddie.
Hij leunde achterover, deed zijn handen in zijn zakken en haalde zijn schouders op.
'Wat is het? U woont daar, of u woont daar niet,' zei ze.
Ze stopte met schrijven en keek hem aandachtig aan.
'Weet niet waar je naar wijst. Kan ik van hier toch niet zien,' zei hij verbaasd.
In plaats van langs de gevel te kijken, keek hij in het gezicht van haar collega. Het was ziekelijk bleek, alsof de jongen net een lijk had gezien. Hij had doffe, wezenloze ogen. Wat Eddie daar vooral aan verontrustte, was dat hij zo'n oogopslag eerder had gezien. Hij probeerde zich te herinneren wanneer. Het lukte hem niet. Sinds Machteld vertrokken was, had hij moeite met het plaatsen van gebeurtenissen in de tijd. Alles liep door elkaar.
'Derde etage. Waar het licht brandt,' zei ze.
'Ik was in slaap gevalen op de bank.' Demonstratief wreef hij in zijn ogen. 'Waar kan ik jullie mee helpen?'
Ze bladerde terug naar het begin van haar blocnote en begon aan de vragen die ze er op instructie van haar docent had opgeschreven.
'Bent u de bewoner van Mercatorstraat..,' vroeg ze met een schuin oog op het huisnummer, '..127 drie hoog?'
'Als je het zo stelt,' zei hij, 'ja.'
'Was u de hele avond thuis?'
Hij antwoordde bevestigend. Daarop veranderde ze van toon, waardoor Eddie het vermoeden kreeg dat de volgende vraag niet in haar boekje stond.
'Heeft u toevallig meegekregen dat er een stoffelijk overschot is gevonden?'
'Nee, hoezo? Wat bedoel je?'
Nu keken beide agenten op hun beurt verbaasd.
'Heeft u geen hulpdiensten in de straat gezien? Het is van belang dat u zich bewust bent van de ernst van de situatie.'
Eddie voelde zijn gezicht rood aanlopen. Hadden ze hem bij het raam zien zitten? Hij ontweek haar blik. Hij zocht een manier om zich hieruit te redden zonder dat ze hem verdacht zouden vinden.
'Ach ja, ik had natuurlijk wel een vermoeden,' zei hij. 'Weten jullie al hoe het daar is gekomen?'
'Dat mogen we niet zeggen,' zei de collega.
'Het is te vroeg om daar uitspraken over te doen,' zij de jonge vrouw. 'Misschien kunt u ons helpen. Elke bijdrage telt, hoe onbeduidend het ook lijkt. Zonder info zijn we nergens.'
Weer voelde Eddie zijn gezicht volstromen met bloed. Waarschijnlijk had haar toon hem op zijn gemak moeten stellen, hij kon zich niet aan de indruk onttrekken dat er iets achter schuilging.
'Denk het niet, ik zou niet weten hoe. Weet je, ik ben doodop. Kunnen we afronden? Ik wil naar bed.'
'Dat willen we allemaal wel,' zei de jongen lachend.
Niemand lachte mee. Na een korte, ongemakkelijke stilte stopte het meisje de blocnote weg en viste een visitekaartje uit haar kontzak.
'Onderste nummer is van de hoofdrechercheur,' zei ze. 'U heeft de afgelopen dagen niets ongebruikelijks gezien? Rond het park,' probeerde ze nog een laatste keer.
Eddie zuchtte.
'Nee, niet dat ik weet. Niks geks, nee.'
'Aarzel niet om contact op te nemen als u iets te binnen schiet,' zei de jongen.
'Goed. Mag ik nu gaan?'
De jongen draaide zich om en liep weg. Het meisje keek Eddie nog een laatste keer aan. Een blik van medelijden. Haar licht opkrullende mondhoeken verrieden dat. Hij wekte vaker gevoelens van medelijden op en hij had er een pesthekel aan. Het maakte iets kleins van hem, iets onbeduidends.
Op de trap begon hij zichzelf verwijten te maken. Had hij ze niet korter te woord kunnen staan? Zijn buurman had de aspirant agenten in een paar zinnen afgewimpeld. Eddie was als een kind rood aangelopen, alsof hij al in de beklaagde bank zat. Had zelfs toestemming gevraagd om naar boven te mogen. Naar zijn eigen huis. Wie deed nou zoiets?
Diezelfde nacht stapte Eddie de voordeur uit. Het regende zachtjes. Naast een politieauto stonden twee agenten na te praten. Hij liep op ze af.
'Er is me iets te binnen geschoten,' zei hij.
'Laat maar horen,' zei de oudere van de twee. De man gebaarde hem mee te lopen naar de kade en stelde zich voor als Van Hintum. Eddie begon te praten. Hij vertelde over een persoon die hij een paar dagen eerder in het park had gezien.
'Deze man liep met twee handen voor zijn buik. Zijn gezicht vertrokken van de pijn. Hij daalde af naar de rietsteiger. Daarna was hij uit zicht.'
Eddie wees naar de noordkant van het park. Van Hintum liet zijn licht over het water glijden.
'Hier?' vroeg hij, toen de lamp een strook dichte begroeiing bescheen.
'Daarachter,' zei Eddie, 'achter die strook is een betonnen trap die je naar een houten steiger leidt.'
De agent doofde de zaklamp, en klikte hem aan zijn riem.
'Heb je hem gesproken?' vroeg hij.
Eddie voelde zijn gezicht warm worden.
'Nee. En daar voel ik me nu rot over,' zei hij er snel achteraan. 'Ik bedoel, stel je voor dat die man in het water is gevallen? En is verdronken?'
'Dat zijn een boel aannames. Gelukkig kijken wij vooral naar de feiten.'
'Uiteraard. Sorry. U mag zeker niks zeggen over het lichaam?'
'Ach, dat het flink opgezwollen was, wil ik best verklappen. Een waterlijk noemen we dat. Blauwe aderen onder een roze vel. Autopsie zal moeten uitwijzen hoe lang het precies in het water heeft gelegen.'
'Hoe lang denkt u?'
Eddie verbaasde zich over zijn eigen assertiviteit. Hij kreeg het gevoel dat hij uren met de rechercheur zou kunnen praten. Dit ging tenminste ergens over. Hier werden belangrijke zaken besproken.
'Dat gaat niet over een paar uur. Eerder een paar dagen,' zei de man.
'Vreemd dat het niet eerder is opgemerkt.'
'Waarschijnlijk heeft het eerst een tijd op de bodem gelegen.'
'Dat denk ik ook,' zei Eddie.
Daarop volgde een stilte. De man schraapte zijn keel.
'Goed,' zei hij, 'Naam en telefoonnummer. We hebben meer te doen.'
De rechercheur liep naar de auto, en droeg zijn collega op om Eddies gegevens te noteren. De volgende dag werd hij om tien uur op het bureau aan de Hoofdweg verwacht.
Die morgen werd Eddie gewekt door een telefoontje.
'Edgar Verblaauw.'
Een doorrookte stem vroeg hem naar bureau Marnixstraat te komen. De vrouw gaf geen reden voor de locatiewijziging. Hij zei dat hij tien uur dan niet zou halen.
'Kom maar zo rap mogelijk,' antwoordde ze, en legde neer.
Eddie was niet eerder in aanraking gekomen met de politie. Behalve die ene keer. Die ene middag dat hij zonder goede reden, of je moest een openstaande voordeur een goede reden vinden, een wildvreemd huis was binnengelopen. Hij had schoenen, joggingbroek, T-shirt en boxer uitgetrokken, en was gaan liggen in de mand van de hond. In zijn hoofd klonken die dag stemmen. Luide stemmen. Dwingende. Toen de bewoonster thuiskwam en hem aantrof in de mand, belde ze 112. Eddie kon het haar niet kwalijk nemen. De politie behandelde hem als verward persoon dus er werd geen moeite gedaan om een proces verbaal op te maken. Het zou hem zelfs verbazen als er een aantekening van was gemaakt.
Achter de receptie van het bureau zat een dame op leeftijd. Ze deed Eddie aan zijn moeder denken. Net als zijn moeder had ze geblondeerde krullen. Zijn eigen moeder vergelijken met andere vrouwen deed hij trouwens steeds vaker. Toen hij jong was, deed geen enkele vrouw hem aan zijn moeder denken. Naarmate hij ouder werd, gingen steeds meer vrouwen op haar lijken. Tegen de tijd dat hij de pijp uitging, leken vermoedelijk alle vrouwen op zijn moeder.
De receptionist vroeg hem plaats te nemen in de wachtruimte. Ze wees naar zitjes tegen de muur. Vervolgens gunde ze hem geen blik waardig. Ook daarin leek ze wel wat op zijn moeder. Zijn moeder kon uren bij Eddie zijn, zonder naar hem om te kijken. Een incident dacht hij nog vaak aan terug. Op een avond zou er een man komen die in die tijd vaker op donderdag langskwam. Moeder ging dan altijd eerst uitgebreid in bad. Eddie was thuisgekomen van school en had zichzelf proberen te vermaken. Tot de verveling toesloeg. Hij was naar boven gegaan en had zijn moeder in de badkamer aangetroffen. Zonder na te denken maaide hij met een houten speelgoedzwaard over de rand van de badkuip, om een laagje schuim af te romen. Zijn moeder had haar ogen dicht gehad. Ze wist niet dat Eddie naast haar stond. Met een gil kwam ze overeind. Bloed gutste uit haar knie. Het witte schuim kleurde langzaam rood. Eddie rende de kamer uit, de trap af, de straat op, en durfde pas tegen het vallen van de avond weer naar huis. Hun band zou nooit meer helemaal dezelfde zijn. Zijn moeder hield hem voortaan in de gaten. Niet zozeer uit genegenheid, eerder zoals je een wesp in de gaten hield. De kans dat ie stak was klein, maar nooit helemaal afwezig. Eddie was zich daarvan bewust. Hij maakte er soms misbruik van. Vooral wanneer hij zijn zin niet kreeg.
Onlangs had hij iets grappigs gelezen over de liefde. Wanneer je verliefd op iemand wordt, gebeurt er iets paradoxaals. In eerste instantie ga je op zoek naar iemand die je herinnert aan één, of meerdere personen waaraan je je als kind sterk hebt gehecht. Tegelijkertijd verwacht je van je nieuwe liefde dat de fouten die deze personen destijds maakten, door hem of haar worden hersteld. Daarmee herbergt liefde de tegenstrijdigheid van het willen terugkeren naar het verleden, en het willen corrigeren van dat verleden.
De wisseling van politiebureau, het lange wachten op de rechercheur, het vermijden van oogcontact door de receptioniste – alles wees Eddie er nu op dat hij als verdachte werd gezien. Waarom had hij zich toch dit onderzoek in gekletst? Wat was er eigenlijk waar van de man bij de steiger? Had hij hem daar echt gezien? En zo ja, had hij hem een paar dagen, of een paar weken geleden gezien? Maanden? Hij moest nu niet meer twijfelen. Hij moest een dag kiezen en zich daar aan vasthouden.
Na anderhalf uur kwam Van Hintum hem eindelijk halen. Hij droeg een blauwe spijkerbroek en een wit button down overhemd. Eddie werd meegenomen naar een klein kantoortje. Van Hintum liet de deur op een kier staan en ging tegenover hem zitten.
'Sorry voor het oponthoud.'
Eddie vond dat je na ruim anderhalf uur niet meer van oponthoud kon spreken. Een kwartier vertraging was oponthoud. Een half uur kon in uitzonderlijke gevallen oponthoud worden genoemd. Iemand zonder uitleg anderhalf uur laten wachten was wat hem betreft je reinste minachting.
'U zult het wel druk hebben,' zei hij.
'Als ik nee zeg, zou ik liegen. Waarmee kan ik je van dienst zijn?'
Eddie kneep in de armleuning. De rechercheur tegenover hem was dezelfde als vannacht. Herkende hij hem niet?
'Het l..lichaam,' stamelde hij.
'Juist ja,' zei Van Hintum.
Hij trok een map van de stapel.
'Over welk lichaam hebben we het?'
Vanonder zijn wenkbrauwen keek hij Eddie afwachtend aan. Keuze te over leek hij te willen zeggen. Het dossier voor zich slechts een greep uit het ruime assortiment lichamen. Verveeld sloeg hij het open en likte aan zijn vinger. Na drie pagina's te hebben opgelicht, klapte hij het alweer dicht.
'Zonder bril ben ik nergens,' zei hij.
Hij opende een la en pakte een vettige leesbril eruit. Op de gang ontaardde een gesprek tussen drie agenten langzaam in een discussie. Vlak naast Van Hintums deur spraken drie mannen steeds luidruchtiger over afhaalrestaurants. Een had de voorkeur voor Surinaams, de andere twee voor Turks. Van Hintum schraapte zijn keel, opende zijn mond, maar bedacht zich. In plaats daarvan stond hij op, stak zijn hoofd door de deuropening en zei: 'Roti kip voor mij. Extra groente en een extra plaat. Kebab halen jullie maar in jullie eigen tijd.'
Tevreden liet hij zich weer zakken in zijn bureaustoel.
'Goed, waar waren we?'
'Bij het lichaam,' zei Eddie, 'het …waterlijk.'
'Je moet me een beetje meer helpen.'
'Het lichaam dat voor mijn deur is gevonden, in het Erasmuspark. We hebben elkaar gister gesproken. Het was donker, maar ik herken u. U mij misschien niet..'
Er veranderde iets in de houding van Van Hintum. Zijn scherpzinnigheid was in twijfel getrokken en dat zinde hem niet.
'Edgar Verblaauw, Mercatorstraat 127, alleenstaand,' zei hij. 'Het is mijn vak om zaken te onthouden. Vertel, wat heb je gezien?'
Het uitwisselen van beleefdheden was voorbij. Eddie deed hakkelend zijn verhaal terwijl hij de priemende ogen van de rechercheur onafgebroken op zich gericht voelde. De rechercheur liet hem geduldig uitpraten. Vervolgens bladerde hij door een stapeltje papieren.
'Je hebt een man, creperend van de pijn, naar de steiger zien lopen?'
'Ja, zo herinner ik het me,' zei Eddie.
Van Hintum vouwde zijn armen over elkaar, leunde achterover en nam Eddie in zich op. Hij bladerde nog eens door zijn papieren en zei toen het volgende:
'Het stoffelijk overschot is van een vrouw.'
Eddie blies een diepe ademteug uit zijn longen. De man leefde. Vervolgens verscheen er een haast triomfantelijk blik in zijn ogen.
'Een vrouw? Echt? Dan heb ik me zorgen om niks gemaakt,' zei hij.
'Daar lijkt het wel op.'
Daarna veranderde de rechercheur van toon. Hij werd zelfs ongewoon openhartig. Het was nog niet officieel maar Van Hintum ging uit van een ongeval. Vermoedelijk zelfdoding. De vrouw, een actrice, zat sinds de pandemie thuis. Misschien was het haar allemaal teveel geworden. Eddie merkte op dat wel meer mensen vereenzaamden.
'Niets wijst op een misdrijf. Alleen voor de volledigheid zal ik je verklaring over de man nog afnemen,' zei Van Hintum.
Hij vroeg hem de persoon te omschrijven. Eddie typeerde de man als grijze muis.
'Onopvallend. Geen junk, of zwerver. Een brave burgerman in nette kleding.'
'Bedoel je in pak?' vroeg de rechercheur.
'Niet zo netjes. Schoon, zonder scheuren of gaten.' zei hij.
'Kleur broek?'
'Geen idee.'
'Type jas?'
'Niks bijzonders. Een spijkerjack, geloof ik.'
'Zoiets als wat jij nu aanhebt?' vroeg de rechercheur.
Eddie keek naar beneden, naar zijn armen in zijn schoot. Plotseling schoot er een beeld door zijn hoofd. Twee kleddernatte mouwen – handen en polsen onder het kroos.
'Zoiets,' mompelde hij. 'Ach, ik weet niet meer wat ik aanhad. Het is een week geleden. Dat soort herinneringen...'
'Je bedoelt hij?'
'Wat?'
'Je zei dat je niet wist wat ik aanhad. Bedoel je niet wat hij aanhad?'
'Natuurlijk, zei ik dat niet? Zo zie je maar, de meeste verklaringen helpen een onderzoek geen centimeter vooruit. Getuigen weet vaak niet eens wat ze zelf droegen, laat staan dat ze het van anderen onthouden.'
'Ik ben je kwijt,' zei de rechercheur.
Afgeleid door iets op zijn monitor liet hij een stilte vallen. Eddie zocht naar een manier om zijn verspreking te herstellen. Zo wilde hij niet eindigden. Zijn verklaring had wel nut. Het hoorde bij de getuigenissen die tot de meer waardevolle moesten worden gerekend.
'Laten we maar afronden,' zei Van Hintum tenslotte. 'Ik heb geen vragen meer. Dus voordat we mekaars tijd gaan zitten verdoen.'
Hij stond op en kwam achter zijn bureau vandaan. Eddie bleef verbouwereerd achter. In de deuropening draaide de rechercheur zich om.
'Wat scheelt er jongen? Schiet je iets te binnen?'
Eddie's brein kon het niet meer verwerken. Moest hij vertellen over Machteld? Waarom had ze niks meer van zich laten horen?
'Ik weet meer,' begon hij voorzichtig, 'over het park. En de bezoekers. Ik zit dagelijks bij het raam. Ze vermaken me, met hun vaste gewoontes. Ik weet van iedere hond welk baasje erbij hoort. En hoe laat ze uit—'
'Goed zo, jongen,' onderbrak Van Hintum hem. 'Mocht je nog iets concreets te binnen schieten: hier is mijn nummer.'
Hij gaf hem een kaartje en stapte naar buiten. Eddie hees zichzelf met moeite uit de stoel. Met slappe knieën volgde hij Van Hintum de gang op en stak zijn hand uit.
'Die mag je houden,' zei Van Hintum niet onvriendelijk.
Hij knikte naar het velletje COVID-19 voorschriften aan de deur.
'Handjes schudden we niet meer.'
Verward verliet Eddie het bureau. Nog voor de tramhalte werd hij aangesproken. Een jonge vrouw in uniform pakte hem bij zijn elleboog.
'Gaat het? Heeft u hulp nodig?' vroeg ze.
'Waarom?'
'U loopt alsof u veel pijn heeft.'
Hij keek naar beneden. Hij hield zijn handen voor zijn buik, alsof ze zijn ingewanden bijeen moesten houden.
'Ik denk dat ik iets verkeerds heb gegeten.'
'Weet u het zeker?'
'Ja. Ik moet naar huis.'
Eddie strompelde naar de tram. Hij wilde maar een ding. Het eerste wat hij deed toen hij thuiskwam was een halve Trilafon nemen. Hij wilde het weer langzaam opbouwen. Daarna ging hij bij het raam zitten. Er kwam een man met een herdershond voorbij. Het beest bepaalde het hoge tempo door non-stop aan de riem te trekken. Eddie haalde zijn telefoon uit zijn zak en legde hem in de vensterbank. De volgende voorbijganger was Wim. Wim woonde twee huizen verderop. Het urenlang sleutelen aan zijn camper in de straat was zijn enige tijdsbesteding. Even voor vieren fietste een bekende voorbij. De eigenaresse van het restaurant op de hoek. Eddie had haar al tientallen keren voorbij zien sjezen op dit tijdstip. Het zitje aan het stuur was nieuw. De vrouw had de pandemie aangegrepen om zich voort te planten. Het leven moest doorgaan. Een geruststellende gedachte, vond Eddie ineens. Langzaam maar zeker begon de medicatie te werken. Het werd stiller in zijn hoofd. Tegen zessen drong het tot hem door. Hij pakte zijn telefoon uit de vensterbank, haalde het kaartje van de rechercheur uit zijn zak, en verstuurde een bericht.
Van Hintum, ik heb Machteld gedood. Ik wacht thuis op je, Edgar.
Hij legde het toestel weg en keek weer naar buiten. Hij wilde nog zo lang mogelijk blijven kijken.